Gerrit Brand |
Canaille | Jan Cremer is een echte Multatuli Jan Cremer beweert in een interview in de Volkskrant met Arjan Peters dat literatuur aan hem niet besteed is. Hij leest geen literatuur. ‘Als je mij een roman ziet lezen ben ik niet in orde.’ Mooi gezegd, maar ik geloof er niets van. Bij Jan Cremer heb je altijd met een hoop bravoure van doen. Jan Cremer is tachtig geworden. Maar hij schrijft nog met de zwier van een twintiger. Jan Cremer is het middelpunt van de wereld, in ieder geval van zijn eigen universum. Cremer is schrijver én schilder. In 2006 had hij nog een grote tentoonstelling in het Groninger Museum met zijn enorme Zeezichten. Ik herinner me nog goed de rockopera Ik Jan Cremer die in augustus 1985 in première ging in de Stadsschouwburg in Groningen (volgens een recensie in NRC met zinderend applaus), maar al vrij snel daarna wegens faillissement uit het theater verdween. Het leverde de Gemeente Groningen overigens de nodige schandalen op. Destijds schreef ik er een stuk over in een zakenblad dat ik nergens meer kan achterhalen. We hadden toen nog geen computers maar schreven nog met een typemachine. Sinds die tijd ben ik altijd een fan geweest van Jan Cremer. Zijn magnum opus De Hunnen staat nog steeds pontificaal bij mij in de boekenkast en daar staat nu dus Canaille naast dat ik als recensie-exemplaar van de Bezige Bij ontving. Canaille is zijn meest recente roman, het derde deel in een reeks die Odyssee heet. Ik heb de eerste twee delen inmiddels maar uit eigen zak aangeschaft want die móet ik lezen. Waarom is dat boek zo goed? Omdat het me aanspreekt, als literair werk, vanwege de prachtige stijl waarin het geschreven is. Vanwege de tijd waarin het speelt, eind jaren zestig, begin zeventig. Met overigens een epiloog in het heden. En tenslotte vanwege de thematiek, het enorme drama dat achter het vlot vertelde relaas schuil gaat. Een lijdende kunstenaar. Ik zou bijna zeggen, Jan Cremer is een echte Multatuli (Ik heb veel geleden). Cremer mag dan wel beweren dat hij nooit literatuur leest maar dat kan niet waar zijn. Niemand schrijft uit zichzelf zo goed. Daar is over nagedacht. Hoewel hij het doet voorkomen dat het boek hem zomaar spontaan uit de pen is gevloeid vermoed ik dat het ettelijke malen herschreven is totdat de vlotte tekst overbleef die zo lekker weg leest. Het boek is een echte page-turner bestaande uit allemaal korte, genummerde hoofdstukken. Ik begrijp het wel, Jan Cremer is op een leeftijd gekomen dat hij aan het ‘recyclen’ is. Hij heeft altijd al naarstig verteld over zijn avontuurlijke leven. In de jaren zestig begon het al met zijn ‘onverbiddelijke bestseller’ Ik Jan Cremer, later gevolgd door de delen 2 en 3. Cremer heeft zijn hele leven aantekeningen gemaakt (zegt hij) en is nu bezig op basis daarvan de een na de andere autobiografische roman te publiceren. Ik noem het maar even ‘recyclen’ hoewel dat natuurlijk niet de goede term is. Maar ik begrijp het wel, want als je ouder wordt ga je terugkijken op je leven en wroeten in oude manuscripten en dagboeken als je die tenminste hebt. Canaille gaat over zijn relatie met de Belgische balletdanseres Perrine met wie hij een dochtertje heeft, Camille. Het boek begint in de zestiger jaren als hij in New York woont in het Chelsea hotel waar alle interessante underground artiesten in die tijd woonden. Cremer had affaires met allerlei vrouwen zoals Nico van de Velvet Underground, wier beeltenis het omslag van Canaille siert. Jan en Perrine gaan met hun kind in Cape Cod wonen waar ook veel schrijvers en schilders een huis hebben. Cremer leert ze allemaal kennen. Hij bezoekt ook het huis waarin Herman Melville Moby Dick schreef (en dan nog beweren dat je nooit een boek leest!). Romanticus als hij is rijdt hij in het boek ettelijke malen langs het tankstation dat Edward Hopper inspireerde voor zijn schilderij Gas. Cremer schrijft graag in hyperbolen, lekker overdreven taalgebruik. De zinnen zijn vaak kort, staccato-achtig. Je wilt meer, meer, meer, en gelooft alles wat je leest. Het moet wel haast allemaal echt zo gebeurd zijn. Stilistisch zit het boek ook prachtig in elkaar. Jan Cremer gebruikt afwisselend de onvoltooid tegenwoordige en verleden tijd. Hij doet dat behendig. Ik weet uit ervaring dat dat nog helemaal niet zo gemakkelijk is. Laat niemand zeggen dat Jan Cremer zomaar een schrijver is, hij behoort tot de besten. Hij is bovendien een ster in het scheppen van zijn eigen wereld. Een mythische wereld. Onder andere met paarden. ‘Paarden. Ik ben op een paard geboren, groeide op met Horsa en Hengist. Ik streelde de paarden voor de lijkkoets die mijn vader naar het kerkhof brachten. Ik aaide de paarden van de Wehrmacht… etc.’ Cremer heeft iets met paarden. Hij koopt drie paarden als hij op Cape Cod woont. En zoals hij het allemaal beschrijft zie je hem over het strand op het schiereiland rijden met allerlei halfnaakte mooie vrouwen die toevallig ook paardrijden. Canaille begint als een vrolijk boek. De schrijver is vol goede moed. Hij heeft de mooiste vrouw ter wereld aan zijn zij. Hoewel hij voortdurend belaagd wordt door allerlei vrouwen en meisjes die met hem naar bed willen slaagt hij erin – zij het met moeite – trouw te blijven aan zijn Belgische balletdanseres. Zij wordt zwanger. Ze krijgen een dochtertje, Camille, die alles voor de schrijver betekent. Na ongeveer een derde van het boek – als je helemaal het verhaal in gesleurd bent – slaat de sfeer die in het begin zo uitgelaten was langzamerhand om in zwaarmoedigheid. Onze held krijgt het steeds zwaarder te verduren, want Perrine maakt hem het leven steeds moeilijker. Bovendien zit het financieel aan alle kanten tegen en stapelen de schulden zich op terwijl Perrine steeds veeleisender wordt, vooral als het om geld gaat. Haar Belgische familie haat Jan Cremer en Jan Cremer haat hen. Hij heeft geen goed woord voor hen over. Canaille is het. Ik heb het boek ademloos uitgelezen. Ook al omdat ik er zoveel dingen in herken. Sinds de kredietcrisis zullen er wel meer mensen zijn die zich in de financiële misère van de schrijver kunnen herkennen. En dan ook nog die vreselijke vrouw die hem het leven zuur maakt, hem verguist en beledigt en om zijn kunstenaarschap alleen maar kan lachen. ‘Wat brengt al dat geschrijf van je in het laatje? Helemaal niks.’ Canaille ontpopt zich als een ontroerend boek. Ik zal de epiloog niet verraden maar die is ronduit aangrijpend. Ik wil ook niet te veel hineininterpretieren, want de schrijver laat zelf ook veel in het midden. Maar zo moet het wel zitten, zoals hij het beschrijft. Jan Cremer heeft veel geleden. Lees het interview uit de Volkskrant er maar eens goed op na. En als het gelijk niet aan zijn kant staat, dan nog is het een prachtig boek. Een hele mooie roman. Ik heb zin om een schilderij te kopen van Jan Cremer. Een van Nederlands grootste kunstenaars. Dom van die lui in Enschede dat ze dat Jan Cremer-museum niet door hebben laten gaan. Krijgen ze nog spijt van. Canaille, Jan Cremer, Bezige Bij, 2019, hardcover, 356 pagina’s, € 22,99
1 Comment
|
AuteurGerrit Brand, neerlandicus, woonachtig in Groningen, schrijver, piloot, ondernemer, zes romans gepubliceerd, Tolvlucht, Omnia Uitgevers, 2007. Bij uitgeverij Nobelman: Een heel nieuw leven, 2011; De wegen van Valentina, 2014; De Amerikaan, 2019; Le Mans, 2021; Cinemascope, 2023. Archives
January 2025
Het lage podium staat vol met apparatuur. 't Is 2010 maar het ziet eruit als 1968. Microfoonstandaards, snoeren, een Rolandorgel, een uitgebreid drumstel samengesteld uit transparante trommels, van de achteren af doorlicht. Blauwe en gele spots. Een blonde Fries staat bij het podium. 'Ken je de band nog van vroeger?' vraag ik. 'Ik heb de elpee,' luidt het antwoord, ' 't is een cultband, hè? Dat ze nog bestaan!' 'Volgens mij zijn ze jarenlang uit de running geweest (Ik heb me gedocumenteerd op internet alvorens naar Drachten (of all places) af te reizen), alleen de bassist is nog over van de originele bezetting.' De zaal is slechts gevuld met een handjevol mensen. Ik ben niet de jongste, maar ook zeker niet de oudste. Veel grijs, spijkerbroeken, slierterig lang haar. Een mooie zaal, ideaal voor rockconcerten, met een prachtige bar. Authentieke barkeepers, gouden oorringen en tatoeages, petjes, Harley Davidson op de borst. Plastic bekertjes (vroeger had je nog echte glazen, stond je tijdens een rockconcert vaak in de glasscherven, moest je schoenen aantrekken met stevige zolen), mijn god, je moet betalen met muntjes. Stop een tientje in een automaat en er rollen zes plastic muntjes uit. Een bier is één muntje, hoeveel kost dan één biertje? Ik bied de Fries ook maar een pilsje aan en vraag hem hoe oud hij is. Achtenvijftig, ik had hem jonger geschat. Hij heeft iets jongensachtigs, is dat rock 'n roll? Hij vertelt dat hij vaak, overal en nergens, in de provincie naar rockconcerten gaat. De oude namen, Ten Years After, Focus en nu Iron Butterfly, als feniksen uit de as herrezen zijn ze er om de zoveel jaar weer, back on stage, als jonge goden. Eindelijk komt de band op. Links het orgel, Boris Karloff (met lang haar) bespeelt hem, de drummer heeft bij Wishbone Ash gespeeld, rechtst de gitarist, afkomstig uit Seattle, en in het midden, vóór op het podium op een barkruk geleund, stram in de dunne benen, moeizaam bewegend, de benige vingers omwikkeld met leukoplast, bassist Lee Dorman. Petje, bril. Er wordt meteen ingezet en het geluid is overweldigend. In de sixties heette het psychedelische rock, ik zou het hardrock willen noemen. Enkele nummers, lang uitgesponnen, gierende gitaar, meeslepend orgel, hakkende drummer, drijvende bas. Mummelende Dorman, onverstaanbaar. Wat zegt-ie, wat zegt-ie? Schouderophalen, gelach. Vingers omhoog, geweldig. De jaren vallen van de schouders. Wat heb ik de afgelopen veertig jaar gedaan, meegemaakt? Vergeet het, we zijn weer terug bij het begin. Een mens verandert niet, je karakter ligt vast. Dorman mompelt iets van Harley Davidson en begint te zingen, Easy Rider. Pegs of people line the street / A ball and chain around their feet / Waitin' for a weekend treat / But Easy Rider's got 'em all beat 'cause / Easy rider, he's a glider / (Easy) Freedom, every day... Hier komen we voor. Nog een paar nummers, hetzelfde recept, jankende gitaar, dreunende orgeltonen, primair drumwerk, een heftig plukkende bassist die het ritme voortdurend opjaagt. Dan is het zover en wordt In-a-gadda-da-vida ingezet. Eerst het orgel, dan de gitaar die de lucht lijkt te willen verscheuren. Twee blonde meiden dringen zich naar voren. Toch nog twee groupies voor opa, maar hij ziet ze niet, hoeft ze ook niet, zou niet meer weten wat-ie met ze aanmoest. Als de drummer zijn minutenlang durende solo inzet, haalt Dorman moeizaam (geholpen door een roadie) zijn instrument van zijn schouder om zich stijf naar de zijkant van het podium te bewegen. Daar drinkt hij een pilsje, net als wij uit een plastic glaasje. De tijd van drugs is voorbij, het is nu zaak om overeind te blijven, nog zo lang mogelijk te blijven ademen. Prachtig die drumsolo, hij duurt en hij duurt maar. Steeds weer nieuwe variaties, holle klanken, felle klanken, blikkerige, dreunende. Je vraagt je af waarom ze daar in de jaren zeventig nu ineens zo'n hekel aan kregen. Als we terugrijden zijn we het erover eens, dit was een bevredigend concert, ruw, ongepolijst, met de dood op de hielen gespeeld, maar zonder concessies. Rock 'n roll gaat een leven lang mee. Archives
January 2025
Categories |
official website [Copyright © Gerrit Brand 2010-2024]
All rights reserved GerritBrand.nl Website is NOT responsible for any external link on the website Powered by: Uitgeverij Nobelman |
Contact
Uitgeverij Nobelman Emdenweg 3 9723 TA Groningen The Netherlands Tel: + 31 (0) 6 50831893 e-mail : [email protected] |