Gerrit Brand |
interview |
|
Gerrit Brand geïnterviewd door George Visser
November 2014
De aanleiding voor dit gesprek is het verschijnen van de derde roman van Gerrit Brand, De wegen van Valentina. Het boek is een soort road novel. De stijl is anders dan die van zijn vorige boeken. Directer, zonder gedachtenspinsels van de protagonisten, de lezer moet de emoties in het verhaal zelf invullen. Gerrit Brand heeft duidelijk gewerkt vanuit het show don’t tell -principe. Zoals op de achterkant van de roman staat: Het boek leest als een film. Niet zo vreemd want De wegen van Valentina is geïnspireerd op een kort verhaal van Michelangelo Antonioni. Zoals de Italiaanse cineast zich voor bijvoorbeeld Blow-up liet inspireren door een kort verhaal van Julio Cortázar baseerde Gerrit Brand zijn roman op een kort verhaal (eigenlijk een idee voor een film) van Antonioni.
‘Het is natuurlijk precies zoals Gerard Reve altijd zei, schrijven is business, er moet brood op de plank komen, het boek moet verkocht worden,’ begint Brand. ‘Het klinkt als een cliché en dat is het ook, maar alles wat ik te zeggen heb staat in mijn boeken. Ik formuleer gemakkelijker als ik schrijf dan wanneer ik praat. Al schrijvend heb je tijd om over je woorden na te denken, ze zorgvuldig te kiezen. Tijdens een interview vergeet je vaak van alles en nog wat, achteraf denk je dan, o ik had dit of dat moeten zeggen op die of die vraag.’
‘Interviews geven toch vaak een verwrongen beeld van wat je te vertellen hebt. Zo kom ik sinds een interview dat ik gaf voor mijn eerste roman Tolvlucht over als een schrijver van avonturenromans, wat beslist niet mijn bedoeling was,' zegt hij met iets van spijt in zijn stem. Het is maar de vraag of er echter niet een kern van waarheid in zit, al was het alleen al omdat hij voorstelt het interview af te nemen tijdens een autotocht naar Bremen waar hij om zakelijke redenen moet zijn.
Het grootste deel van dit gesprek vond plaats in de auto op de heen- en terugreis. Later spraken we nog een paar maal met elkaar om de puntjes op de i te zetten, eenmaal in café De Beurs in Groningen en tijdens een lunch in restaurant Oberland (bestaat niet meer, red.), ook in Groningen.
Brand draagt een leren jack en spijkerbroek. 'De tijd van strakke Italiaanse pakken is voorbij,' zegt hij als hij ziet dat ik hem van terzijde opneem.
Gerrit Brand kreeg literatuur niet met de paplepel ingegoten. Hij stamt uit een boerengeslacht met een geschiedenis van honderden jaren (zijn stamboom gaat terug tot in de 15e eeuw, de familie woonde eeuwenlang in de streek ten zuiden en oosten van Coevorden, wat nu de gemeente Hardenberg is, op de grens met Duitsland).
Gerrit Brand werd in 1956 geboren, groeide op op een boerderij bij Dedemsvaart en ging na de lagere school naar het gymnasium in Hoogeveen. Hij zat vanaf dat moment meer met zijn neus in de boeken dan dat hij op de boerderij werkte. 'Maar het boerenleven ken ik wel natuurlijk. Vanaf mijn twaalfde reed ik op de trekker en ook toen ik al in Groningen studeerde belde mijn vader vaak op als hij hulp nodig had op de boerderij. Thuis komen, helpen met hooien, of bieten rooien, dat soort zaken. Meestal net als ik weer eens een spannend weekend in de Kattebak gepland had.’ Voor wie die tijd niet heeft meegemaakt, de Kattebak was in de jaren zeventig de club van kunstacademie Minerva, een undergroundtent die pas na middernacht openging en waar alle bekende Groningse bands en muzikanten uit die tijd, met als boegbeeld natuurlijk Herman Brood, speelden of aan de bar hingen.
‘Dan kon ik in het weekend niet tot het ochtendgloren naar de kroeg maar stond ik in een stoffige hooiberg hooi te verdelen. Mijn nachtelijke vrienden moesten eens weten, dacht ik dan.'
'Wat ik van mijn boerenachtergrond overgehouden heb is een grote drang naar vrijheid. Je eigen gang kunnen gaan in het leven. Ik kan niet onder een baas werken. Kan er niet tegen als iemand mij begint rond te commanderen. En een grote liefde voor de natuur.'
Brand studeerde Nederlands aan de RuG en studeerde af op het Nederlands van Curaçao, een taalkundig onderwerp, vakgebied tweede taalverwerving. 'Ik heb me niet geconcentreerd op letterkunde, dacht, laat een ander daar maar zijn beroep van maken. Voor mij geen wetenschappelijke benadering van literaire teksten. Ik schrijf ze liever zelf. Gewoon zoals ik denk dat het moet. Als een ander er wetenschappelijk onderzoek naar wil doen moet hij dat maar doen.'
‘Nee, dat is toch niet helemaal waar,’ corrigeert hij zichzelf. ‘Ik heb de afgelopen dertig jaar dat ik met schrijven bezig ben heel veel geleerd. Ik doe absoluut niet zo maar wat, heb mijn eigen poëtica ontwikkeld.’
Brand schrijft zoals hij praat, vinden sommigen. Ze herkennen zijn stem in zijn boeken. ‘Ja, ik heb dat wel eens gehoord. Toen mijn eerste boek Tolvlucht uitkwam. “’t Is net of we je horen praten.” Ik weet niet of ik dat als een compliment moet zien. Tolvlucht ben ik wel zes jaar mee bezig geweest. Ik heb er een boekenkast vol voor gelezen over de Eerste Wereldoorlog. Ik heb de roman geschreven alsof het de memoires van een piloot uit de Eerste Wereldoorlog betroffen. Mijn tweede roman Een heel nieuw leven is een heel ander boek. Daar heb ik twee jaar over gedaan. Het is ook in een heel andere stijl geschreven, en strak gecomponeerd. Voor Een heel nieuw leven had ik van te voren een heel schema uitgewerkt. Dat vul je dan in, waardoor het boek voor jezelf minder verrassend is. Hoewel elke zin op de een of andere manier uit je hoofd moet komen en op zich dus wel weer een verrassing is voor de schrijver.’
En je nieuwe roman?
‘De wegen van Valentina is een roman zonder duidelijke plot zoals films van Antonioni of Godard als puntje bij paaltje komt ook nauwelijks een plot kennen. Ik heb de verhaallijn, voor zover aanwezig, van De wegen wel van te voren bedacht (ik wist waar de reis naartoe ging), maar heb me tijdens het schrijven laten verrassen. Het boek is in een heel andere stijl geschreven dan Een heel nieuw leven. De roman laat meer open voor de lezer. Het is in de onvoltooid tegenwoordige tijd geschreven, in de derde persoon, en de verteller is zo goed als afwezig. Ik wil liever niet verraden hoe dat precies zit met de verteller in het boek, dat moet de geïnteresseerde lezer zelf maar ontdekken.
Je bent als schrijver eigenlijk constant bezig je stijl en je technische kunnen te verbeteren. Je leert voortdurend. Hoewel ik denk dat ik mijn stijl nu wel ongeveer gevonden heb, heb ik wel de drive om steeds weer een ander boek te willen schrijven. Men zegt wel eens dat elke schrijver eigenlijk steeds weer hetzelfde boek schrijft. Daar zit wat in, tenminste als het om de thematiek gaat. Op de een of andere manier heb je als schrijver natuurlijk zo je hang-ups waar je steeds weer op terugkomt. Maar ik heb geen zin om steeds weer hetzelfde boek te schrijven. Zoals Gerard Reve. Altijd dezelfde stijl, woordkeuze, zinsbouw en noem maar op en ook nog eens steeds weer dezelfde thematiek. Een prachtige schrijver, daar niet van, en ik vind dat iedereen minstens eens per jaar een boek van Reve zou moeten lezen, net zoals men van W.F. Hermans elk jaar een roman zou moeten herlezen, maakt niet uit welke, maar voor mij zou het absoluut te saai zijn om steeds weer hetzelfde boek te schrijven. Je moet vooruit. Ik zag ooit een tv-reportage over een schilder in Berlijn, ben zijn naam vergeten, elk schilderij dat hij in zijn studio had hangen was anders en de vraag van de verbaasde interviewer was min of meer, maar hebt u dan geen eigen stijl? Zijn antwoord luidde: ‘De meeste schilders, denk aan Van Gogh, ontwikkelen een bepaalde stijl en blijven er hun hele leven in hangen. Dat is mij veel te saai, ik wil telkens weer iets nieuws ontdekken, ik maak wat ik op een bepaald moment mooi vind. Zo zie ik het schrijven ook. Men hoeft niet te kunnen zeggen, o dat is een echte Gerrit Brand, zoals men een echte Arthur Japin of Tommy Wieringa meteen aan de stijl herkent. Maar misschien vergis ik me wel en herkent men mijn stijl wel degelijk, wat ik ook schrijf. Ik bedoel, misschien is het wel helemaal niet mogelijk om telkens weer een ander boek te schrijven. Misschien is stijl wel zo iets eigens dat je er helemaal niet meer van af komt. Ja dat zal het wel zijn.’
Wanneer ben je begonnen met schrijven?
‘Op de een of andere manier zit dat schrijven in je. Achteraf kun je dat wel bij jezelf nagaan. Als kind zat ik al boekjes te maken van krantenknipsels en dergelijke die ik in plakboeken verzamelde. Ik fantaseerde dat ze later als echte boeken werden uitgegeven. In die tijd - ik was een jaar of twaalf - hield ik me bezig met ruimtevaart, het was de tijd van de eerste vlucht naar de maan. Ik wilde piloot en later ruimtevaarder worden. Misschien zijn toen al wel de fundamenten gelegd voor Tolvlucht, dat boek over een piloot.
‘Ik herinner me ook dat ik op de middelbare school verhaaltjes schreef die in de schoolkrant werden gepubliceerd (stelde niet veel voor hoor). Later kwam ik in de redactie van de schoolkrant en vormde samen met de hoofdredacteur Willem Assies die de hele dag door hasjiesj rookte de hoofdredactie van de krant. In mijn herinnering maakten wij samen die krant, tot wanhoop van de rector die mij eens duidelijk maakte dat hij bijzonder in mij teleurgesteld was. Die schoolkrant was erg links geloof ik, in ieder geval tegen het zere been van de directie van de school. Ik was tot ik tot de redactie van dat linkse blaadje toetrad een voorbeeldige leerling met allemaal negens en tienen op mijn rapport. Je kent dat wel, zo’n uitslover, hoewel ik er niets voor hoefde te doen, hoor. Maar na mijn zestiende werd dat anders. Toen werd ik hippie. Dat zal ook de reden zijn dat ik twee jaar later voor Nederlands koos om te gaan studeren in Groningen. Achteraf had ik natuurlijk veel beter medicijnen kunnen gaan doen. Veel artsen zijn schrijver geworden, dus dat had ook altijd nog gekund. Om schrijver te worden hoef je geen Nederlands te studeren.
‘Vanaf mijn vierentwintigste ben ik serieus gaan schrijven. De manuscripten van die eerste romans die in het nachtleven vol drank en drugs in Groningen spelen liggen nog wel ergens in een stoffige doos. Ik durf er nog steeds niet naar te kijken. Zal wel niks zijn.
‘Daarna heb ik een tijd lang niets geschreven omdat ik bezig was mijn business, een communicatieadviesbureau, op te bouwen en een vrouw en kinderen had te onderhouden. Af en toe wel eens een poging ondernomen maar het werd nooit iets. Ergens in 1996 ben ik weer begonnen en heb toen twee romans geschreven die ook nog wel ergens in een doos zullen zitten. Tenslotte ben ik in 2000 aan Tolvlucht begonnen waar ik in 2006 een uitgever voor vond.’
Wat is literatuur voor je?
‘Literatuur is voor mij een manier om me uit te drukken. Je hebt twee soorten mensen: mensen die de drang hebben kunst te maken (zich in hun kunst uit te drukken) en mensen die die drang niet hebben. Ik heb die drang blijkbaar wel. Literatuur is de meest directe en duidelijke manier om je uit te drukken. We gebruiken de hele dag immers taal om te communiceren, om een ander duidelijk te maken wat we bedoelen. Hoewel woorden natuurlijk vaak ambivalent zijn en achter elkaar gezet veelal een nog ambivalenter geheel opleveren, is taal naar mijn gevoel toch het communicatiemiddel dat het duidelijkst de boodschap over kan brengen. Beeldende kunst verlangt meer interpretatie. Film is trouwens ook wel duidelijk.
‘Ik heb ook een soort voortdurende behoefte aan literatuur. Als ik zelf niet schrijf (wat ik lang niet altijd doe want schrijven is een grote inspanning) lees ik. Ik val al jaren van het ene boek in het andere. Ik kan werk van anderen trouwens niet onbevangen lezen. Ik let heel erg op de techniek. Het gaat mij in romans niet om de boodschap, ik wil weten hoe ze in elkaar zijn gezet, welke stijl de auteur hanteert, dat soort zaken.’
En bij welke auteurs kom je dan terecht? Met andere woorden, wie zijn je voorbeelden?
‘Vroeger toen ik Nederlands studeerde leerde ik dat sommige schrijvers epigonen waren. Ze imiteerden hun grote voorbeelden en gingen net zo schrijven als zij. Je hoort die term nooit meer. Ik geloof ook niet dat je als schrijver een bepaald voorbeeld gaat zitten nadoen, maar ik geloof wel dat iedere schrijver beïnvloed is door schrijvers die hij goed vindt. Dat is een natuurlijk gegeven. Pieter Steinz heeft daar een mooi boekje over gemaakt, Het web van de wereldliteratuur, waarin hij alle lijnen die tussen boeken en schrijvers lopen blootlegt. Mijn voorbeelden, schrijvers die ik bewonder, zijn (en dan heb ik het over de laatste jaren want ook dit soort zaken zijn momentopnames, tien jaar geleden had ik andere voorbeelden genoemd) vooral Amerikanen, Cormac McCarthy, Sam Shepard, Richard Yates en Wladimir Nabokov. Allemaal heel verschillende schrijvers. Van Cormac McCarthy bewonder ik zijn stijl die heel apart, nogal droog is en heel consequent volgehouden, van Sam Shepard de losse, poëtische manier van schrijven, hij weet autobiografische elementen tot mooie literaire stukken (verhalen zijn het eigenlijk niet eens) te verwerken, Richard Yates is de stylist in optima forma, hij heeft een traditionele manier van schrijven die heel goed werkt, emoties overbrengt maar zeker niet sentimenteel en bij vlagen zelfs geestig is. Tenslotte Nabokov. Ik vind Lolita nog steeds hét meesterwerk in de wereldliteratuur. Dat is zo’n rijk boek, daar zit zoveel in. Nabokov is niet alleen een schrijver die speelt met taal maar ook met de lezer. Zijn boeken zitten vol verborgenheden, je kunt ze eindeloos lezen en steeds weer nieuwe slimmigheidjes ontdekken.’
En Nederlandse schrijvers?
Hij zucht. ‘Ik lees niet zo veel Nederlands, altijd dezelfde thematiek. Meestal gaan die boeken nergens anders over dan over de geesteswereld van de schrijver die met zichzelf in de knoop zit, allemaal egodocumenten. Hermans is mijn favoriete schrijver, een beetje als Nabokov, zijn boeken zitten vol ideeën, ik heb Oek de Jongs Pier en Oceaan gelezen, sta ik wat tweeslachtig tegenover. Ik heb de neiging het een goed boek te vinden, in ieder geval een belangwekkende prestatie van de schrijver en het idee om je eigen jeugdjaren te willen beschrijven spreekt me wel aan, per slot van rekening word je als mens in je jeugd gevormd. Aan de andere kant is het wel een heel dik, traditioneel geschreven boek. Er zit absoluut geen experiment in, geen enkele poging iets bijzonders te maken, het is in wezen gewoon een lang saai verhaal.’
‘Denk nou niet dat ik geen enkele Nederlandse schrijver goed vind. Wil je nog wat namen horen? Remco Campert is iemand voor wie ik veel respect heb. Dat lichtvoetige, en dat hij op zijn vijfentachtigste nog een roman schrijft, Hotel du Nord, een heel mooi boek. En Jeroen Brouwers vind ik goed, dat is een echte schrijver, die leeft voor de schrijverij zonder zich verder wat van het literaire gebeuren om zich heen aan te trekken. En Hugo Claus (oké, die is dood).’
Hij denkt diep na en zegt dan, ‘Nee, god, ik zou het zo niet weten, ik lees blijkbaar niet veel hedendaagse Nederlandse literatuur. O, er schiet me nog een naam te binnen, Gerbrand Bakker, dat boek over die man die zijn vader op zolder had opgeborgen, Boven is het stil, prachtig boek, heel poëtisch geschreven, tenminste dat is wat ik me ervan herinner. O ja, en van Cees Nooteboom heb ik laatst Poseidon gekocht, maar dat viel me tegen. Ik hou wel van Nooteboom, al sinds Rituelen, wat ik zijn mooiste boek vind, maar Poseidon vond ik te gemaakt literair. Dat heeft Nooteboom wel meer, dat would-be de literator uithangen. Daar vallen Duitsers toch meer voor dan Nederlanders, nietwaar.’
‘O ja, wat ik een geweldig boek vond is De Helleveeg van A.F.Th van der Heijden. Ik moet bekennen dat ik iets tegen Van der Heijden had en misschien nog wel heb, die lange epossen van hem (die ik overigens nooit gelezen heb maar alleen het idee al dat je van dat soort eeuwig lopende projecten opzet) en dan dat boek over de dood van zijn zoon, leek me ook niets en heb ik ook niet gelezen, maar op de een of andere manier kreeg ik De helleveeg in handen en dat is een subliem boek, het vakmanschap straalt ervan af en wat me het meest trof was dat pessimisme over de mens die eruit spreekt. Hij laat die tante maar doorgaan met haar ouders te plagen, als je denkt, nu kan het wel, die arme mensen, laat ze er nou maar mee ophouden, doet Van der Heijden er nog een schepje bovenop. Prachtig. Daar hou ik van. Dat pessimisme over de menselijke aard spreekt me aan. Het is ook mijn kijk op het leven. Ik heb vreemd genoeg pas op latere leeftijd ontdekt dat mensen veel slechter zijn dan ik dacht. Las laatst in de biografie van Hermans dat die daar al heel jong achter was gekomen. Maar ik dus niet. Ik voelde me altijd omringd door aardige mensen, kwam er pas later achter dat mensen alleen maar aardig zijn zo lang ze voordeel van hun omgang met jou denken te kunnen ondervinden. Daar gaat mijn roman Een heel nieuw leven over.’
‘Het leven heeft goed beschouwd geen enkele zin. Je moet als mens maar zien je er zo goed en zo kwaad als het gaat doorheen te slaan. Als je geluk hebt (en in een land als Nederland geboren bent) kom je er misschien wel zonder al te veel kleerscheuren doorheen, hoewel ellende niemand bespaart blijft, maar als je pech hebt en ik noem maar wat, in Syrië geboren bent, of in Somalië, heb je het heel wat moeilijker om je er doorheen te slaan. Het leven is eigenlijk een soort hel. Het is helemaal niet gemakkelijk te leven. Ook al heb je het leuk met vrouw en kind of wat dan ook. En het loopt altijd slecht af, nietwaar. Je wordt oud, gaat dood. Om ons heen is het een grote horrorshow, een en al moord en marteling. Denk daar maar eens over na.’
Je bent een geëngageerde schrijver?
‘Nee helemaal niet. Tenminste zo zie ik het niet. Je kunt toch niets doen aan wat er in de wereld om je heen gebeurt. Je bent ook omgeven door domme, wrede mensen. Die niets liever doen dan elkaar afmaken. Met machtswellustelingen als Poetin heb je als kind op de lagere school al te maken. Poetin ziet het westen als slappe hap en slaat zijn slag. Voor hem zijn wij mietjes. Op school had je ook van die types, ruige boerenjongens (en dan te bedenken dat ik dat zelf ook ben, een boerenjongen bedoel ik), die je lastig vallen omdat je anders bent dan zij, slimmer en gevoeliger en zo, dat voelen ze haarfijn aan, dat is allemaal gebaseerd op jaloezie. Zie je daar maar eens tegen te verdedigen. Ik heb eens, met de moed der wanhoop hoor, zo'n jongen die ruzie met me zocht keihard in elkaar gestampt, hij viel en ik ging bovenop hem zitten en sloeg hem met zijn kop tegen de betonnen tegels van het schoolplein. Ik had hem wel dood kunnen slaan maar er kwam een leraar tussen beiden. Daarna nooit meer last gehad van die vent. Moeten ze ook met Poetin doen, gewoon aanpakken en op zijn donder geven. Geldt ook voor Assad. Voor mij is het onbegrijpelijk dat er honderdduizenden doden moeten vallen zonder dat iemand ingrijpt. Wij weten toch wel wie de slechteriken zijn? Vetorecht voor een grote staat, ik doel op Rusland in dit geval, is het failliet van de VN.’
‘De grote staten zijn de slechtste en hebben de meeste macht. Ook in de literatuur. Wist je dat de belangrijkste literatuur uit de belangrijkste landen komt, economisch gezien dan? Amerika voorop. Dat heb ik ook in de biografie van Hermans gelezen. Ik ben dat helemaal met Hermans eens. Als schrijver uit een klein taalgebied stel je weinig voor. Was in de tijd dat Hermans dat schreef zo en is nog steeds zo.’
‘Ik ben geen geëngageerde schrijver maar heb wel mijn mening. Om nog even terug te komen op het thema literaire invloeden, ik denk dat een andere invloed op mijn schrijven, behalve dus door bovengenoemde Amerikanen, ook wordt uitgeoefend door postmodernen als Beckett, Juan Rulfo en zelfs iemand als Ann Quin. Die laatste heb je natuurlijk nog nooit van gehoord. Ik kwam toevallig een boekje van haar tegen in de uitverkoopbak van Albert Hogeveen in de Folkingestraat. In de jaren zestig had je die schrijvers die experimenteerden met taal, niet langer de traditionele roman wilden schrijven maar van alles en nog wat door elkaar mengden waaronder beschrijvingen uit kranten en eindeloze gedachtenstromen en dat allemaal zonder normale interpunctie waardoor je op een gegeven moment als lezer niet meer weet of datgene wat je zit te lezen nu realiteit is of fantasie van de hoofpersoon. Hoe dan ook, ik hou van dat soort experimenten, hoewel ik ze zelf niet toepas in de literatuur, daar ben ik waarschijnlijk toch te traditioneel van aard voor, maar misschien heeft het lezen van dat soort literatuur toch ergens wel invloed op je eigen werk.’ Brand laat een stilte vallen, denkt na en zegt dan: ‘Misschien wordt mijn volgende boek wel zo’n lange, traditioneel geschreven roman met alles erop en eraan.’
Heb je veel contact met andere schrijvers?
Niet of nauwelijks. Ik ben een loner op literair gebied. Ik hou ook niet van groepen. Bovendien vind ik dat literaire wereldje maar een eng wereldje. Als je daarin mee wilt doen moet je voortdurend op de trom slaan en hoog opgeven over jezelf en slijmen met recensenten, jezelf in de picture spelen door allerlei flauwiteiten uit te kramen op internet en zo. Ik zie op Facebook alleen maar domme grappen voorbij komen, en kreten als ‘literatuur is oorlog’. Wat dat betreft teren ze allemaal nog op de herinneringen aan de grote drie, Reve, Hermans en Mulisch die er plezier in hadden met elkaar in de clinch te liggen. Maar dat is toch onzin, waarom zou literatuur oorlog zijn, oorlog met wie, met je collega-schrijver die gewoon met zijn eigen werk bezig is? Ik pas ook niet in dat literaire wereldje, ik ga al jaren mijn eigen gang, maar misschien is dat ook wel iets wat andere schrijvers van zichzelf zeggen.
‘Dat is geen dedain hoor voor de Nederlandse literatuur, maar ik pas gewoon niet in het rijtje van bekende Nederlandse schrijvers. Dat zou ik wel willen maar ik heb geen zin om daarvoor een schrijversleventje te leiden met alle flauwekul die daarbij komt.’
Kun je wat zeggen over het verschil tussen fictie en journalistiek schrijven?
Brand kijkt me vragend aan. Ik zeg: ‘Je hebt Nederlands gestudeerd maar carrière gemaakt in het bedrijfsleven.’
‘Ik heb me altijd met schrijven bezig gehouden. Al mijn bedrijfsmatige activiteiten zijn daaruit voortgekomen. In het begin, in de jaren tachtig en negentig heb ik me vooral gericht op communicatieadvisering en pr, waarbij de nadruk van lieverlede steeds meer op het uitgeven van bladen, al dan niet in opdracht van bedrijven, kwam te liggen. Op een gegeven moment gaf ik een zakenblad uit, een autoblad dat landelijk in de winkel lag en een krant over beeldende kunst. Ik hou van het ondernemerschap. Er is niets zo leuk als de dynamiek van het zakenleven.’
‘Ondanks het feit dat je daar toch ook veel negatieve ervaringen mee gehad hebt?’
Hij lacht. ‘Jazeker, ik heb in het bedrijfsleven geleerd dat er heel veel slechte mensen in de wereld zijn, en dat vrienden vaak helemaal geen vrienden blijken te zijn als er niets meer te halen valt. Mensen zijn vaak alleen maar op eigen belang uit. Dat boek Een heel nieuw leven kwam niet uit de lucht vallen. Wat zal ik er over zeggen? Ik heb een Amerikaanse mentaliteit. Je leert van je fouten. Je moet verder in het leven.’
‘Nu terug naar de vraag. Is journalistiek schrijven anders dan literair schrijven?’
‘In wezen niet, tenzij je bewust literair gaat zitten doen, wat je natuurlijk vooral niet moet doen. Aan de andere kant is het wel zo dat het in journalistieke stukken om de boodschap gaat die duidelijk moet overkomen, terwijl het in literatuur om de stijl gaat. De boodschap is niet van belang in literatuur, het gaat om de manier waarop de tekst geschreven is, de stijl, de techniek, de woordkeus, dat soort zaken. De lezer moet plezier beleven aan het lezen van de tekst. Ook het verhaal, de plot is bijzaak.’
Aha, dus daarom zit er niet of nauwelijks een plot in je nieuwe roman, De wegen van Valentina.
‘Precies. Ik ben tot de slotsom gekomen dat het verhaaltje ondergeschikt is aan het literaire spel dat je speelt. Je moet als schrijver ook lol beleven aan het schrijven, zoals de lezer plezier moet beleven aan het lezen van jouw werk.’
Je boeken worden filmisch genoemd, althans Een heel nieuw leven en nu ook weer De wegen van Valentina
‘Daar wil ik wel wat over zeggen. Vooral De wegen, maar dat komt omdat ik dat boek geschreven heb met de films van Antonioni in het achterhoofd. Ook Franse films trouwens zoals die van Jean-Luc Godard of François Truffaut. Prachtig. Ik hou van die films uit de jaren zestig en zeventig waarin niets gebeurt. Geen plot. Het draait om sfeer, impressie, beelden. Je moet er als toeschouwer gevoelig voor zijn. Maar het vergt ook een intellectuele benadering.
‘Antonioni overdacht elk detail. Elke seconde is door hem bepaald.
‘Hetzelfde geldt voor mijn boek, je moet er gevoelig voor zijn. Langzaam lezen. Je fantasie gebruiken. Je zit als lezer nooit in de hoofden van de personages, zit je in een film ook niet. Je leest en vormt je een beeld.
‘De lezer moet zelf maar bepalen wat hij van mijn boek vindt. Ken je de Forumdiscussie uit de jaren dertig, vorm of vent? Ik ben een voorstander van het idee dat een kunstwerk voor zichzelf moet spreken. Los staat van de maker.’
Heb je iets met die jaren zestig en zeventig? Het omslag van De Wegen is ontworpen door Antonio Lapone, een Italiaanse striptekenaar die in België woont en in die sfeer van de jaren vijftig en zestig tekent. Ben je een nostalgicus?
‘Nee ik ben absoluut geen nostalgicus. Oké. ik zal het verschil tussen toen en nu proberen aan te geven. Ken je die film Alfie uit de jaren zestig? Michael Caine is kil en cynisch in die film. Maar de remake uit 2004 met Jude Law heeft dat hele karakter verloren en is een slap aftreksel geworden van die geweldige film uit 1966. In de remake is Alfie meer een charmeur en heeft hij zijn harde karakter verloren. Alles staat tegenwoordig in het teken van vermaak, entertainment, voor serieuze kunst hebben we steeds minder belangstelling. De mensen zijn niet meer geïnteresseerd in serieuze zaken, er wordt niet meer gedemonstreerd tegen wat dan ook maar alleen maar apatisch toegekeken en gescholden op politici, maar je daadwerkelijk inzetten voor iets is er niet meer bij. We laten de wereld kapot gaan, de natuur, oorlogen (we leren nooit van de geschiedenis maar blijven moorden), de kunstkritiek wordt oppervlakkiger. Kijk naar literaire recensies, alles en iedereen geeft tegenwoordig maar zijn mening over literatuur, kijk maar naar al die weblogs en zogenaamde literaire sites die net als de kranten ook alleen maar de bestsellers volgen. Het gaat alleen nog maar om de top tien in de literatuur. Daar moet je bij zien te komen anders verkoopt je boek niet. Nou ja, het is het bekende verhaal. Ik heb er weinig aan toe te voegen.
Iedereen heeft de mond vol van marktwerking maar zo langzamerhand komen we er achter dat dat lang niet altijd werkt. Op zich is er niets op tegen zo lang de goede dingen nog maar worden gemaakt en te vinden zijn.'
‘O ja, ook iets wat ik vreselijk vind. Religie. Daar hadden we toch met z'n allen afscheid van genomen? Had iemand zich dertig jaar geleden kunnen voorstellen dat de hele wereld zich druk zou maken om elkaars religie en elkaar daarom uit zou proberen te moorden? Vrije liefde en seks. Ook niks van terecht gekomen. We leven weer in een heel moralistisch wereldje. Afschuwelijk. Volksgerichten. We staan allemaal klaar met ons oordeel. Pedofilie, homoseksualiteit noem maar op...’
Maar we gebruiken wel veel meer drugs dan vroeger.
‘Dat is waar.’ Stilte. ‘Gek hè? We zijn een stelletje moralistische drugverslaafden geworden.’
Terug naar De Wegen. Je klinkt nu als een wereldverbeteraar, maar De wegen is nogal bourgeois als ik dat zo mag zeggen. De personages kennen geen geldgebrek, geen zorgen behalve dat ze zich willen vermaken en het leven soms saai vinden.
‘Er is ook niks mis met entertainment, als het maar geen goedkope troep is. Waarom leest iemand een boek? Niet om gesticht te worden maar om vermaakt te worden. De wegen is een roman die je leest vanwege de stijl, de sfeer etc. Niet vanwege de plot of maatschappijkritiek. L'art pour l'art dus.
‘De wegen heeft geen boodschap en is in zekere zin puur vermaak voor mensen die van literatuur, film, muziek en kunst houden. Klinkt dat pretentieus? Het zij zo.’
Is er iets waar je spijt van hebt in je leven?
‘Dat ik geen wetenschappelijke carrière gemaakt heb. Zo af en toe heb ik nog wel eens een bevlieging en wil ik promoveren. De hoogleraar die ik daarvoor heb uitgekozen krijgt af en toe een berichtje van me over de voortgang en antwoordt dan vriendelijk, en denkt waarschijnlijk, dat wordt toch niks. Dat denk ik eigenlijk ook. Ik heb gewoon geen tijd meer. Je weet dat de tijd steeds sneller gaat als je ouder wordt, denk maar aan dat boek van Douwe Draaisma. Promoveren moet je dus doen als je jong bent.’
Noem eens drie favoriete boeken
‘Lolita van Nabokov blijft voor mij altijd de grootste, ik mag maar drie noemen begrijp ik? Niet te doen. Nou vooruit, nummer 2 Under the vulcano van Malcolm Lowry en nummer 3 Homo Faber van Max Frisch. Maar eigenlijk zeg ik maar wat, dit soort rijtjes hangt af van het moment waarop de vraag gesteld wordt. Voor hetzelfde geld had ik Blood Meridian van Cormac Mccarthy genoemd of The dog of the South van Charles Portis of Karoo van Steve Tesich of Day out of Days van Sam Shepard, of iets van Graham Greene, Simenon, Aldous Huxley, Richard Yates, of Au Pair of Onder Professoren van W.F. Hermans, of Elmore Leonard. Kijk in mijn boekenkast, er is zoveel goeds geschreven waar ik aan gehecht ben. Ik kan niet kiezen.’
Drie favoriete films?
‘Weer zo’n vraag.’
Begin eens met Antonioni.
‘Moeilijk, de meeste van zijn films zijn gewoon goed en ze zijn in zekere zin allemaal verschillend. Als je nog nooit een film van Antonioni gezien hebt zou je eens met The Passenger of Zabriskie Point moeten beginnen, maar ook een film als Blow-up of La Notte is niet te versmaden.’
‘Goed, een rijtje van drie: 1. The Passenger van Antonioni, 2. La dolce vita van Fellini en 3. Bitter Moon van Polanski. Maar ik had ook graag Viaggio in Italia van Rossellini en Blue Jasmin van Woody Allen of Chinatown van Polanski of A Clockwork Orange van Stanley Kubric willen noemen. Allemaal films die je in hun tijd moet zien, maar ze zijn nog steeds heel waardevol en hebben nog niets van hun zeggingskracht verloren. Ik denk dat dat hetgene is wat kunst waarde geeft. Een soort universele zeggingskracht die door de tijd heen blijft bestaan. Ach, en er komt nog steeds zoveel goeds uit. Waar moet je beginnen en waar eindig je als je films en boeken begint op te noemen?’
En muziek? Achterin De wegen van Valentina heb je een soundtrack opgenomen. Je hecht blijkbaar veel waarde aan muziek.
‘Ik denk het. De wegen is geïnspireerd door de films van Antonioni. Bij films heb je altijd zo’n mooie aftiteling met een lijst van gebruikte muziek. Daarom heb ik een soundtrack opgenomen aan het eind van De wegen. Ik merkte dat ik veel muziek noemde in het boek, men heeft of de autoradio aan, of hoort een jazztrompettist in Parijs spelen, of een bepaald nummer in een discotheek in Lissabon. Muziek maakt deel uit van het leven van de hoofdpersoon Charles Hendrix. Je moet De wegen lezen zoals je een film bekijkt, daar hoort geluid bij, muziekstukken die ingezet worden en weer vervagen en achter de gesproken woorden verdwijnen. Het leek me wel aardig om alle muziek die in De wegen genoemd wordt in een lijstje achterin het boek bij elkaar te zetten.’
Toekomstplannen?
‘Wel ideeën, maar het is beter om er niets concreets over te zeggen.’ Hij kijkt me aan en zegt dan: ‘Het idee van de moraal laat me niet los. Ik vind het vreselijk dat we tegenwoordig moeten buigen voor de moraal van de massa. De massa is per definitie conservatief. Dat zie je aan referenda. Als het aan de massa ligt wordt alles wat een beetje apart is weggestemd. Het idee van, wat zouden de anderen er wel niet van zeggen. Vroeger moest je je vrij maken van de kerk, nu van de dictatuur van mensen als Wilders die de massa bespelen met populistische praatjes. Daar zou ook een club als D66 eens over na moeten denken met hun ideaal van de gekozen burgemeester. Maar ik dwaal af. Om je vraag te beantwoorden, ik zou een anti-moralistische roman willen schrijven. Let wel, dat is iets anders dan amoreel. Vrijheid in doen en laten en denken, daar gaat het om. Dat is een kostbaar iets dat wereldwijd verdedigd moet worden.’
Ik klap mijn aantekenboekje dicht. ‘Mag ik nog een ding toevoegen?’ vraagt hij. ‘Ik heb grote bewondering voor Bas Heijne, dat is iemand die in zijn columns voortdurend wijst op de vrijheid die we aan het verliezen zijn en het hypocriete gedrag van mensen, geld gaat voor alles in deze wereld.’
Ik heb mijn boekje weer geopend. Wat je nu vertelt, over moraal en die ongerustheid inzake vrijheid, dat geëngageerde, vind ik niet terug in de wegen. Hij kijkt me vragend aan en zegt: ‘Dan moet je het boek goed lezen, tussen de regels door...’ Maar je hebt zelf gezegd dat je een roman hebt willen schrijven over probleemloze mensen. Nogal elitair lijkt me. ‘Kunst moet elitair zijn,’ zegt hij. Hij kijkt me vragend aan maar ik klap mijn boekje nu definitief dicht.
November 2014
De aanleiding voor dit gesprek is het verschijnen van de derde roman van Gerrit Brand, De wegen van Valentina. Het boek is een soort road novel. De stijl is anders dan die van zijn vorige boeken. Directer, zonder gedachtenspinsels van de protagonisten, de lezer moet de emoties in het verhaal zelf invullen. Gerrit Brand heeft duidelijk gewerkt vanuit het show don’t tell -principe. Zoals op de achterkant van de roman staat: Het boek leest als een film. Niet zo vreemd want De wegen van Valentina is geïnspireerd op een kort verhaal van Michelangelo Antonioni. Zoals de Italiaanse cineast zich voor bijvoorbeeld Blow-up liet inspireren door een kort verhaal van Julio Cortázar baseerde Gerrit Brand zijn roman op een kort verhaal (eigenlijk een idee voor een film) van Antonioni.
‘Het is natuurlijk precies zoals Gerard Reve altijd zei, schrijven is business, er moet brood op de plank komen, het boek moet verkocht worden,’ begint Brand. ‘Het klinkt als een cliché en dat is het ook, maar alles wat ik te zeggen heb staat in mijn boeken. Ik formuleer gemakkelijker als ik schrijf dan wanneer ik praat. Al schrijvend heb je tijd om over je woorden na te denken, ze zorgvuldig te kiezen. Tijdens een interview vergeet je vaak van alles en nog wat, achteraf denk je dan, o ik had dit of dat moeten zeggen op die of die vraag.’
‘Interviews geven toch vaak een verwrongen beeld van wat je te vertellen hebt. Zo kom ik sinds een interview dat ik gaf voor mijn eerste roman Tolvlucht over als een schrijver van avonturenromans, wat beslist niet mijn bedoeling was,' zegt hij met iets van spijt in zijn stem. Het is maar de vraag of er echter niet een kern van waarheid in zit, al was het alleen al omdat hij voorstelt het interview af te nemen tijdens een autotocht naar Bremen waar hij om zakelijke redenen moet zijn.
Het grootste deel van dit gesprek vond plaats in de auto op de heen- en terugreis. Later spraken we nog een paar maal met elkaar om de puntjes op de i te zetten, eenmaal in café De Beurs in Groningen en tijdens een lunch in restaurant Oberland (bestaat niet meer, red.), ook in Groningen.
Brand draagt een leren jack en spijkerbroek. 'De tijd van strakke Italiaanse pakken is voorbij,' zegt hij als hij ziet dat ik hem van terzijde opneem.
Gerrit Brand kreeg literatuur niet met de paplepel ingegoten. Hij stamt uit een boerengeslacht met een geschiedenis van honderden jaren (zijn stamboom gaat terug tot in de 15e eeuw, de familie woonde eeuwenlang in de streek ten zuiden en oosten van Coevorden, wat nu de gemeente Hardenberg is, op de grens met Duitsland).
Gerrit Brand werd in 1956 geboren, groeide op op een boerderij bij Dedemsvaart en ging na de lagere school naar het gymnasium in Hoogeveen. Hij zat vanaf dat moment meer met zijn neus in de boeken dan dat hij op de boerderij werkte. 'Maar het boerenleven ken ik wel natuurlijk. Vanaf mijn twaalfde reed ik op de trekker en ook toen ik al in Groningen studeerde belde mijn vader vaak op als hij hulp nodig had op de boerderij. Thuis komen, helpen met hooien, of bieten rooien, dat soort zaken. Meestal net als ik weer eens een spannend weekend in de Kattebak gepland had.’ Voor wie die tijd niet heeft meegemaakt, de Kattebak was in de jaren zeventig de club van kunstacademie Minerva, een undergroundtent die pas na middernacht openging en waar alle bekende Groningse bands en muzikanten uit die tijd, met als boegbeeld natuurlijk Herman Brood, speelden of aan de bar hingen.
‘Dan kon ik in het weekend niet tot het ochtendgloren naar de kroeg maar stond ik in een stoffige hooiberg hooi te verdelen. Mijn nachtelijke vrienden moesten eens weten, dacht ik dan.'
'Wat ik van mijn boerenachtergrond overgehouden heb is een grote drang naar vrijheid. Je eigen gang kunnen gaan in het leven. Ik kan niet onder een baas werken. Kan er niet tegen als iemand mij begint rond te commanderen. En een grote liefde voor de natuur.'
Brand studeerde Nederlands aan de RuG en studeerde af op het Nederlands van Curaçao, een taalkundig onderwerp, vakgebied tweede taalverwerving. 'Ik heb me niet geconcentreerd op letterkunde, dacht, laat een ander daar maar zijn beroep van maken. Voor mij geen wetenschappelijke benadering van literaire teksten. Ik schrijf ze liever zelf. Gewoon zoals ik denk dat het moet. Als een ander er wetenschappelijk onderzoek naar wil doen moet hij dat maar doen.'
‘Nee, dat is toch niet helemaal waar,’ corrigeert hij zichzelf. ‘Ik heb de afgelopen dertig jaar dat ik met schrijven bezig ben heel veel geleerd. Ik doe absoluut niet zo maar wat, heb mijn eigen poëtica ontwikkeld.’
Brand schrijft zoals hij praat, vinden sommigen. Ze herkennen zijn stem in zijn boeken. ‘Ja, ik heb dat wel eens gehoord. Toen mijn eerste boek Tolvlucht uitkwam. “’t Is net of we je horen praten.” Ik weet niet of ik dat als een compliment moet zien. Tolvlucht ben ik wel zes jaar mee bezig geweest. Ik heb er een boekenkast vol voor gelezen over de Eerste Wereldoorlog. Ik heb de roman geschreven alsof het de memoires van een piloot uit de Eerste Wereldoorlog betroffen. Mijn tweede roman Een heel nieuw leven is een heel ander boek. Daar heb ik twee jaar over gedaan. Het is ook in een heel andere stijl geschreven, en strak gecomponeerd. Voor Een heel nieuw leven had ik van te voren een heel schema uitgewerkt. Dat vul je dan in, waardoor het boek voor jezelf minder verrassend is. Hoewel elke zin op de een of andere manier uit je hoofd moet komen en op zich dus wel weer een verrassing is voor de schrijver.’
En je nieuwe roman?
‘De wegen van Valentina is een roman zonder duidelijke plot zoals films van Antonioni of Godard als puntje bij paaltje komt ook nauwelijks een plot kennen. Ik heb de verhaallijn, voor zover aanwezig, van De wegen wel van te voren bedacht (ik wist waar de reis naartoe ging), maar heb me tijdens het schrijven laten verrassen. Het boek is in een heel andere stijl geschreven dan Een heel nieuw leven. De roman laat meer open voor de lezer. Het is in de onvoltooid tegenwoordige tijd geschreven, in de derde persoon, en de verteller is zo goed als afwezig. Ik wil liever niet verraden hoe dat precies zit met de verteller in het boek, dat moet de geïnteresseerde lezer zelf maar ontdekken.
Je bent als schrijver eigenlijk constant bezig je stijl en je technische kunnen te verbeteren. Je leert voortdurend. Hoewel ik denk dat ik mijn stijl nu wel ongeveer gevonden heb, heb ik wel de drive om steeds weer een ander boek te willen schrijven. Men zegt wel eens dat elke schrijver eigenlijk steeds weer hetzelfde boek schrijft. Daar zit wat in, tenminste als het om de thematiek gaat. Op de een of andere manier heb je als schrijver natuurlijk zo je hang-ups waar je steeds weer op terugkomt. Maar ik heb geen zin om steeds weer hetzelfde boek te schrijven. Zoals Gerard Reve. Altijd dezelfde stijl, woordkeuze, zinsbouw en noem maar op en ook nog eens steeds weer dezelfde thematiek. Een prachtige schrijver, daar niet van, en ik vind dat iedereen minstens eens per jaar een boek van Reve zou moeten lezen, net zoals men van W.F. Hermans elk jaar een roman zou moeten herlezen, maakt niet uit welke, maar voor mij zou het absoluut te saai zijn om steeds weer hetzelfde boek te schrijven. Je moet vooruit. Ik zag ooit een tv-reportage over een schilder in Berlijn, ben zijn naam vergeten, elk schilderij dat hij in zijn studio had hangen was anders en de vraag van de verbaasde interviewer was min of meer, maar hebt u dan geen eigen stijl? Zijn antwoord luidde: ‘De meeste schilders, denk aan Van Gogh, ontwikkelen een bepaalde stijl en blijven er hun hele leven in hangen. Dat is mij veel te saai, ik wil telkens weer iets nieuws ontdekken, ik maak wat ik op een bepaald moment mooi vind. Zo zie ik het schrijven ook. Men hoeft niet te kunnen zeggen, o dat is een echte Gerrit Brand, zoals men een echte Arthur Japin of Tommy Wieringa meteen aan de stijl herkent. Maar misschien vergis ik me wel en herkent men mijn stijl wel degelijk, wat ik ook schrijf. Ik bedoel, misschien is het wel helemaal niet mogelijk om telkens weer een ander boek te schrijven. Misschien is stijl wel zo iets eigens dat je er helemaal niet meer van af komt. Ja dat zal het wel zijn.’
Wanneer ben je begonnen met schrijven?
‘Op de een of andere manier zit dat schrijven in je. Achteraf kun je dat wel bij jezelf nagaan. Als kind zat ik al boekjes te maken van krantenknipsels en dergelijke die ik in plakboeken verzamelde. Ik fantaseerde dat ze later als echte boeken werden uitgegeven. In die tijd - ik was een jaar of twaalf - hield ik me bezig met ruimtevaart, het was de tijd van de eerste vlucht naar de maan. Ik wilde piloot en later ruimtevaarder worden. Misschien zijn toen al wel de fundamenten gelegd voor Tolvlucht, dat boek over een piloot.
‘Ik herinner me ook dat ik op de middelbare school verhaaltjes schreef die in de schoolkrant werden gepubliceerd (stelde niet veel voor hoor). Later kwam ik in de redactie van de schoolkrant en vormde samen met de hoofdredacteur Willem Assies die de hele dag door hasjiesj rookte de hoofdredactie van de krant. In mijn herinnering maakten wij samen die krant, tot wanhoop van de rector die mij eens duidelijk maakte dat hij bijzonder in mij teleurgesteld was. Die schoolkrant was erg links geloof ik, in ieder geval tegen het zere been van de directie van de school. Ik was tot ik tot de redactie van dat linkse blaadje toetrad een voorbeeldige leerling met allemaal negens en tienen op mijn rapport. Je kent dat wel, zo’n uitslover, hoewel ik er niets voor hoefde te doen, hoor. Maar na mijn zestiende werd dat anders. Toen werd ik hippie. Dat zal ook de reden zijn dat ik twee jaar later voor Nederlands koos om te gaan studeren in Groningen. Achteraf had ik natuurlijk veel beter medicijnen kunnen gaan doen. Veel artsen zijn schrijver geworden, dus dat had ook altijd nog gekund. Om schrijver te worden hoef je geen Nederlands te studeren.
‘Vanaf mijn vierentwintigste ben ik serieus gaan schrijven. De manuscripten van die eerste romans die in het nachtleven vol drank en drugs in Groningen spelen liggen nog wel ergens in een stoffige doos. Ik durf er nog steeds niet naar te kijken. Zal wel niks zijn.
‘Daarna heb ik een tijd lang niets geschreven omdat ik bezig was mijn business, een communicatieadviesbureau, op te bouwen en een vrouw en kinderen had te onderhouden. Af en toe wel eens een poging ondernomen maar het werd nooit iets. Ergens in 1996 ben ik weer begonnen en heb toen twee romans geschreven die ook nog wel ergens in een doos zullen zitten. Tenslotte ben ik in 2000 aan Tolvlucht begonnen waar ik in 2006 een uitgever voor vond.’
Wat is literatuur voor je?
‘Literatuur is voor mij een manier om me uit te drukken. Je hebt twee soorten mensen: mensen die de drang hebben kunst te maken (zich in hun kunst uit te drukken) en mensen die die drang niet hebben. Ik heb die drang blijkbaar wel. Literatuur is de meest directe en duidelijke manier om je uit te drukken. We gebruiken de hele dag immers taal om te communiceren, om een ander duidelijk te maken wat we bedoelen. Hoewel woorden natuurlijk vaak ambivalent zijn en achter elkaar gezet veelal een nog ambivalenter geheel opleveren, is taal naar mijn gevoel toch het communicatiemiddel dat het duidelijkst de boodschap over kan brengen. Beeldende kunst verlangt meer interpretatie. Film is trouwens ook wel duidelijk.
‘Ik heb ook een soort voortdurende behoefte aan literatuur. Als ik zelf niet schrijf (wat ik lang niet altijd doe want schrijven is een grote inspanning) lees ik. Ik val al jaren van het ene boek in het andere. Ik kan werk van anderen trouwens niet onbevangen lezen. Ik let heel erg op de techniek. Het gaat mij in romans niet om de boodschap, ik wil weten hoe ze in elkaar zijn gezet, welke stijl de auteur hanteert, dat soort zaken.’
En bij welke auteurs kom je dan terecht? Met andere woorden, wie zijn je voorbeelden?
‘Vroeger toen ik Nederlands studeerde leerde ik dat sommige schrijvers epigonen waren. Ze imiteerden hun grote voorbeelden en gingen net zo schrijven als zij. Je hoort die term nooit meer. Ik geloof ook niet dat je als schrijver een bepaald voorbeeld gaat zitten nadoen, maar ik geloof wel dat iedere schrijver beïnvloed is door schrijvers die hij goed vindt. Dat is een natuurlijk gegeven. Pieter Steinz heeft daar een mooi boekje over gemaakt, Het web van de wereldliteratuur, waarin hij alle lijnen die tussen boeken en schrijvers lopen blootlegt. Mijn voorbeelden, schrijvers die ik bewonder, zijn (en dan heb ik het over de laatste jaren want ook dit soort zaken zijn momentopnames, tien jaar geleden had ik andere voorbeelden genoemd) vooral Amerikanen, Cormac McCarthy, Sam Shepard, Richard Yates en Wladimir Nabokov. Allemaal heel verschillende schrijvers. Van Cormac McCarthy bewonder ik zijn stijl die heel apart, nogal droog is en heel consequent volgehouden, van Sam Shepard de losse, poëtische manier van schrijven, hij weet autobiografische elementen tot mooie literaire stukken (verhalen zijn het eigenlijk niet eens) te verwerken, Richard Yates is de stylist in optima forma, hij heeft een traditionele manier van schrijven die heel goed werkt, emoties overbrengt maar zeker niet sentimenteel en bij vlagen zelfs geestig is. Tenslotte Nabokov. Ik vind Lolita nog steeds hét meesterwerk in de wereldliteratuur. Dat is zo’n rijk boek, daar zit zoveel in. Nabokov is niet alleen een schrijver die speelt met taal maar ook met de lezer. Zijn boeken zitten vol verborgenheden, je kunt ze eindeloos lezen en steeds weer nieuwe slimmigheidjes ontdekken.’
En Nederlandse schrijvers?
Hij zucht. ‘Ik lees niet zo veel Nederlands, altijd dezelfde thematiek. Meestal gaan die boeken nergens anders over dan over de geesteswereld van de schrijver die met zichzelf in de knoop zit, allemaal egodocumenten. Hermans is mijn favoriete schrijver, een beetje als Nabokov, zijn boeken zitten vol ideeën, ik heb Oek de Jongs Pier en Oceaan gelezen, sta ik wat tweeslachtig tegenover. Ik heb de neiging het een goed boek te vinden, in ieder geval een belangwekkende prestatie van de schrijver en het idee om je eigen jeugdjaren te willen beschrijven spreekt me wel aan, per slot van rekening word je als mens in je jeugd gevormd. Aan de andere kant is het wel een heel dik, traditioneel geschreven boek. Er zit absoluut geen experiment in, geen enkele poging iets bijzonders te maken, het is in wezen gewoon een lang saai verhaal.’
‘Denk nou niet dat ik geen enkele Nederlandse schrijver goed vind. Wil je nog wat namen horen? Remco Campert is iemand voor wie ik veel respect heb. Dat lichtvoetige, en dat hij op zijn vijfentachtigste nog een roman schrijft, Hotel du Nord, een heel mooi boek. En Jeroen Brouwers vind ik goed, dat is een echte schrijver, die leeft voor de schrijverij zonder zich verder wat van het literaire gebeuren om zich heen aan te trekken. En Hugo Claus (oké, die is dood).’
Hij denkt diep na en zegt dan, ‘Nee, god, ik zou het zo niet weten, ik lees blijkbaar niet veel hedendaagse Nederlandse literatuur. O, er schiet me nog een naam te binnen, Gerbrand Bakker, dat boek over die man die zijn vader op zolder had opgeborgen, Boven is het stil, prachtig boek, heel poëtisch geschreven, tenminste dat is wat ik me ervan herinner. O ja, en van Cees Nooteboom heb ik laatst Poseidon gekocht, maar dat viel me tegen. Ik hou wel van Nooteboom, al sinds Rituelen, wat ik zijn mooiste boek vind, maar Poseidon vond ik te gemaakt literair. Dat heeft Nooteboom wel meer, dat would-be de literator uithangen. Daar vallen Duitsers toch meer voor dan Nederlanders, nietwaar.’
‘O ja, wat ik een geweldig boek vond is De Helleveeg van A.F.Th van der Heijden. Ik moet bekennen dat ik iets tegen Van der Heijden had en misschien nog wel heb, die lange epossen van hem (die ik overigens nooit gelezen heb maar alleen het idee al dat je van dat soort eeuwig lopende projecten opzet) en dan dat boek over de dood van zijn zoon, leek me ook niets en heb ik ook niet gelezen, maar op de een of andere manier kreeg ik De helleveeg in handen en dat is een subliem boek, het vakmanschap straalt ervan af en wat me het meest trof was dat pessimisme over de mens die eruit spreekt. Hij laat die tante maar doorgaan met haar ouders te plagen, als je denkt, nu kan het wel, die arme mensen, laat ze er nou maar mee ophouden, doet Van der Heijden er nog een schepje bovenop. Prachtig. Daar hou ik van. Dat pessimisme over de menselijke aard spreekt me aan. Het is ook mijn kijk op het leven. Ik heb vreemd genoeg pas op latere leeftijd ontdekt dat mensen veel slechter zijn dan ik dacht. Las laatst in de biografie van Hermans dat die daar al heel jong achter was gekomen. Maar ik dus niet. Ik voelde me altijd omringd door aardige mensen, kwam er pas later achter dat mensen alleen maar aardig zijn zo lang ze voordeel van hun omgang met jou denken te kunnen ondervinden. Daar gaat mijn roman Een heel nieuw leven over.’
‘Het leven heeft goed beschouwd geen enkele zin. Je moet als mens maar zien je er zo goed en zo kwaad als het gaat doorheen te slaan. Als je geluk hebt (en in een land als Nederland geboren bent) kom je er misschien wel zonder al te veel kleerscheuren doorheen, hoewel ellende niemand bespaart blijft, maar als je pech hebt en ik noem maar wat, in Syrië geboren bent, of in Somalië, heb je het heel wat moeilijker om je er doorheen te slaan. Het leven is eigenlijk een soort hel. Het is helemaal niet gemakkelijk te leven. Ook al heb je het leuk met vrouw en kind of wat dan ook. En het loopt altijd slecht af, nietwaar. Je wordt oud, gaat dood. Om ons heen is het een grote horrorshow, een en al moord en marteling. Denk daar maar eens over na.’
Je bent een geëngageerde schrijver?
‘Nee helemaal niet. Tenminste zo zie ik het niet. Je kunt toch niets doen aan wat er in de wereld om je heen gebeurt. Je bent ook omgeven door domme, wrede mensen. Die niets liever doen dan elkaar afmaken. Met machtswellustelingen als Poetin heb je als kind op de lagere school al te maken. Poetin ziet het westen als slappe hap en slaat zijn slag. Voor hem zijn wij mietjes. Op school had je ook van die types, ruige boerenjongens (en dan te bedenken dat ik dat zelf ook ben, een boerenjongen bedoel ik), die je lastig vallen omdat je anders bent dan zij, slimmer en gevoeliger en zo, dat voelen ze haarfijn aan, dat is allemaal gebaseerd op jaloezie. Zie je daar maar eens tegen te verdedigen. Ik heb eens, met de moed der wanhoop hoor, zo'n jongen die ruzie met me zocht keihard in elkaar gestampt, hij viel en ik ging bovenop hem zitten en sloeg hem met zijn kop tegen de betonnen tegels van het schoolplein. Ik had hem wel dood kunnen slaan maar er kwam een leraar tussen beiden. Daarna nooit meer last gehad van die vent. Moeten ze ook met Poetin doen, gewoon aanpakken en op zijn donder geven. Geldt ook voor Assad. Voor mij is het onbegrijpelijk dat er honderdduizenden doden moeten vallen zonder dat iemand ingrijpt. Wij weten toch wel wie de slechteriken zijn? Vetorecht voor een grote staat, ik doel op Rusland in dit geval, is het failliet van de VN.’
‘De grote staten zijn de slechtste en hebben de meeste macht. Ook in de literatuur. Wist je dat de belangrijkste literatuur uit de belangrijkste landen komt, economisch gezien dan? Amerika voorop. Dat heb ik ook in de biografie van Hermans gelezen. Ik ben dat helemaal met Hermans eens. Als schrijver uit een klein taalgebied stel je weinig voor. Was in de tijd dat Hermans dat schreef zo en is nog steeds zo.’
‘Ik ben geen geëngageerde schrijver maar heb wel mijn mening. Om nog even terug te komen op het thema literaire invloeden, ik denk dat een andere invloed op mijn schrijven, behalve dus door bovengenoemde Amerikanen, ook wordt uitgeoefend door postmodernen als Beckett, Juan Rulfo en zelfs iemand als Ann Quin. Die laatste heb je natuurlijk nog nooit van gehoord. Ik kwam toevallig een boekje van haar tegen in de uitverkoopbak van Albert Hogeveen in de Folkingestraat. In de jaren zestig had je die schrijvers die experimenteerden met taal, niet langer de traditionele roman wilden schrijven maar van alles en nog wat door elkaar mengden waaronder beschrijvingen uit kranten en eindeloze gedachtenstromen en dat allemaal zonder normale interpunctie waardoor je op een gegeven moment als lezer niet meer weet of datgene wat je zit te lezen nu realiteit is of fantasie van de hoofpersoon. Hoe dan ook, ik hou van dat soort experimenten, hoewel ik ze zelf niet toepas in de literatuur, daar ben ik waarschijnlijk toch te traditioneel van aard voor, maar misschien heeft het lezen van dat soort literatuur toch ergens wel invloed op je eigen werk.’ Brand laat een stilte vallen, denkt na en zegt dan: ‘Misschien wordt mijn volgende boek wel zo’n lange, traditioneel geschreven roman met alles erop en eraan.’
Heb je veel contact met andere schrijvers?
Niet of nauwelijks. Ik ben een loner op literair gebied. Ik hou ook niet van groepen. Bovendien vind ik dat literaire wereldje maar een eng wereldje. Als je daarin mee wilt doen moet je voortdurend op de trom slaan en hoog opgeven over jezelf en slijmen met recensenten, jezelf in de picture spelen door allerlei flauwiteiten uit te kramen op internet en zo. Ik zie op Facebook alleen maar domme grappen voorbij komen, en kreten als ‘literatuur is oorlog’. Wat dat betreft teren ze allemaal nog op de herinneringen aan de grote drie, Reve, Hermans en Mulisch die er plezier in hadden met elkaar in de clinch te liggen. Maar dat is toch onzin, waarom zou literatuur oorlog zijn, oorlog met wie, met je collega-schrijver die gewoon met zijn eigen werk bezig is? Ik pas ook niet in dat literaire wereldje, ik ga al jaren mijn eigen gang, maar misschien is dat ook wel iets wat andere schrijvers van zichzelf zeggen.
‘Dat is geen dedain hoor voor de Nederlandse literatuur, maar ik pas gewoon niet in het rijtje van bekende Nederlandse schrijvers. Dat zou ik wel willen maar ik heb geen zin om daarvoor een schrijversleventje te leiden met alle flauwekul die daarbij komt.’
Kun je wat zeggen over het verschil tussen fictie en journalistiek schrijven?
Brand kijkt me vragend aan. Ik zeg: ‘Je hebt Nederlands gestudeerd maar carrière gemaakt in het bedrijfsleven.’
‘Ik heb me altijd met schrijven bezig gehouden. Al mijn bedrijfsmatige activiteiten zijn daaruit voortgekomen. In het begin, in de jaren tachtig en negentig heb ik me vooral gericht op communicatieadvisering en pr, waarbij de nadruk van lieverlede steeds meer op het uitgeven van bladen, al dan niet in opdracht van bedrijven, kwam te liggen. Op een gegeven moment gaf ik een zakenblad uit, een autoblad dat landelijk in de winkel lag en een krant over beeldende kunst. Ik hou van het ondernemerschap. Er is niets zo leuk als de dynamiek van het zakenleven.’
‘Ondanks het feit dat je daar toch ook veel negatieve ervaringen mee gehad hebt?’
Hij lacht. ‘Jazeker, ik heb in het bedrijfsleven geleerd dat er heel veel slechte mensen in de wereld zijn, en dat vrienden vaak helemaal geen vrienden blijken te zijn als er niets meer te halen valt. Mensen zijn vaak alleen maar op eigen belang uit. Dat boek Een heel nieuw leven kwam niet uit de lucht vallen. Wat zal ik er over zeggen? Ik heb een Amerikaanse mentaliteit. Je leert van je fouten. Je moet verder in het leven.’
‘Nu terug naar de vraag. Is journalistiek schrijven anders dan literair schrijven?’
‘In wezen niet, tenzij je bewust literair gaat zitten doen, wat je natuurlijk vooral niet moet doen. Aan de andere kant is het wel zo dat het in journalistieke stukken om de boodschap gaat die duidelijk moet overkomen, terwijl het in literatuur om de stijl gaat. De boodschap is niet van belang in literatuur, het gaat om de manier waarop de tekst geschreven is, de stijl, de techniek, de woordkeus, dat soort zaken. De lezer moet plezier beleven aan het lezen van de tekst. Ook het verhaal, de plot is bijzaak.’
Aha, dus daarom zit er niet of nauwelijks een plot in je nieuwe roman, De wegen van Valentina.
‘Precies. Ik ben tot de slotsom gekomen dat het verhaaltje ondergeschikt is aan het literaire spel dat je speelt. Je moet als schrijver ook lol beleven aan het schrijven, zoals de lezer plezier moet beleven aan het lezen van jouw werk.’
Je boeken worden filmisch genoemd, althans Een heel nieuw leven en nu ook weer De wegen van Valentina
‘Daar wil ik wel wat over zeggen. Vooral De wegen, maar dat komt omdat ik dat boek geschreven heb met de films van Antonioni in het achterhoofd. Ook Franse films trouwens zoals die van Jean-Luc Godard of François Truffaut. Prachtig. Ik hou van die films uit de jaren zestig en zeventig waarin niets gebeurt. Geen plot. Het draait om sfeer, impressie, beelden. Je moet er als toeschouwer gevoelig voor zijn. Maar het vergt ook een intellectuele benadering.
‘Antonioni overdacht elk detail. Elke seconde is door hem bepaald.
‘Hetzelfde geldt voor mijn boek, je moet er gevoelig voor zijn. Langzaam lezen. Je fantasie gebruiken. Je zit als lezer nooit in de hoofden van de personages, zit je in een film ook niet. Je leest en vormt je een beeld.
‘De lezer moet zelf maar bepalen wat hij van mijn boek vindt. Ken je de Forumdiscussie uit de jaren dertig, vorm of vent? Ik ben een voorstander van het idee dat een kunstwerk voor zichzelf moet spreken. Los staat van de maker.’
Heb je iets met die jaren zestig en zeventig? Het omslag van De Wegen is ontworpen door Antonio Lapone, een Italiaanse striptekenaar die in België woont en in die sfeer van de jaren vijftig en zestig tekent. Ben je een nostalgicus?
‘Nee ik ben absoluut geen nostalgicus. Oké. ik zal het verschil tussen toen en nu proberen aan te geven. Ken je die film Alfie uit de jaren zestig? Michael Caine is kil en cynisch in die film. Maar de remake uit 2004 met Jude Law heeft dat hele karakter verloren en is een slap aftreksel geworden van die geweldige film uit 1966. In de remake is Alfie meer een charmeur en heeft hij zijn harde karakter verloren. Alles staat tegenwoordig in het teken van vermaak, entertainment, voor serieuze kunst hebben we steeds minder belangstelling. De mensen zijn niet meer geïnteresseerd in serieuze zaken, er wordt niet meer gedemonstreerd tegen wat dan ook maar alleen maar apatisch toegekeken en gescholden op politici, maar je daadwerkelijk inzetten voor iets is er niet meer bij. We laten de wereld kapot gaan, de natuur, oorlogen (we leren nooit van de geschiedenis maar blijven moorden), de kunstkritiek wordt oppervlakkiger. Kijk naar literaire recensies, alles en iedereen geeft tegenwoordig maar zijn mening over literatuur, kijk maar naar al die weblogs en zogenaamde literaire sites die net als de kranten ook alleen maar de bestsellers volgen. Het gaat alleen nog maar om de top tien in de literatuur. Daar moet je bij zien te komen anders verkoopt je boek niet. Nou ja, het is het bekende verhaal. Ik heb er weinig aan toe te voegen.
Iedereen heeft de mond vol van marktwerking maar zo langzamerhand komen we er achter dat dat lang niet altijd werkt. Op zich is er niets op tegen zo lang de goede dingen nog maar worden gemaakt en te vinden zijn.'
‘O ja, ook iets wat ik vreselijk vind. Religie. Daar hadden we toch met z'n allen afscheid van genomen? Had iemand zich dertig jaar geleden kunnen voorstellen dat de hele wereld zich druk zou maken om elkaars religie en elkaar daarom uit zou proberen te moorden? Vrije liefde en seks. Ook niks van terecht gekomen. We leven weer in een heel moralistisch wereldje. Afschuwelijk. Volksgerichten. We staan allemaal klaar met ons oordeel. Pedofilie, homoseksualiteit noem maar op...’
Maar we gebruiken wel veel meer drugs dan vroeger.
‘Dat is waar.’ Stilte. ‘Gek hè? We zijn een stelletje moralistische drugverslaafden geworden.’
Terug naar De Wegen. Je klinkt nu als een wereldverbeteraar, maar De wegen is nogal bourgeois als ik dat zo mag zeggen. De personages kennen geen geldgebrek, geen zorgen behalve dat ze zich willen vermaken en het leven soms saai vinden.
‘Er is ook niks mis met entertainment, als het maar geen goedkope troep is. Waarom leest iemand een boek? Niet om gesticht te worden maar om vermaakt te worden. De wegen is een roman die je leest vanwege de stijl, de sfeer etc. Niet vanwege de plot of maatschappijkritiek. L'art pour l'art dus.
‘De wegen heeft geen boodschap en is in zekere zin puur vermaak voor mensen die van literatuur, film, muziek en kunst houden. Klinkt dat pretentieus? Het zij zo.’
Is er iets waar je spijt van hebt in je leven?
‘Dat ik geen wetenschappelijke carrière gemaakt heb. Zo af en toe heb ik nog wel eens een bevlieging en wil ik promoveren. De hoogleraar die ik daarvoor heb uitgekozen krijgt af en toe een berichtje van me over de voortgang en antwoordt dan vriendelijk, en denkt waarschijnlijk, dat wordt toch niks. Dat denk ik eigenlijk ook. Ik heb gewoon geen tijd meer. Je weet dat de tijd steeds sneller gaat als je ouder wordt, denk maar aan dat boek van Douwe Draaisma. Promoveren moet je dus doen als je jong bent.’
Noem eens drie favoriete boeken
‘Lolita van Nabokov blijft voor mij altijd de grootste, ik mag maar drie noemen begrijp ik? Niet te doen. Nou vooruit, nummer 2 Under the vulcano van Malcolm Lowry en nummer 3 Homo Faber van Max Frisch. Maar eigenlijk zeg ik maar wat, dit soort rijtjes hangt af van het moment waarop de vraag gesteld wordt. Voor hetzelfde geld had ik Blood Meridian van Cormac Mccarthy genoemd of The dog of the South van Charles Portis of Karoo van Steve Tesich of Day out of Days van Sam Shepard, of iets van Graham Greene, Simenon, Aldous Huxley, Richard Yates, of Au Pair of Onder Professoren van W.F. Hermans, of Elmore Leonard. Kijk in mijn boekenkast, er is zoveel goeds geschreven waar ik aan gehecht ben. Ik kan niet kiezen.’
Drie favoriete films?
‘Weer zo’n vraag.’
Begin eens met Antonioni.
‘Moeilijk, de meeste van zijn films zijn gewoon goed en ze zijn in zekere zin allemaal verschillend. Als je nog nooit een film van Antonioni gezien hebt zou je eens met The Passenger of Zabriskie Point moeten beginnen, maar ook een film als Blow-up of La Notte is niet te versmaden.’
‘Goed, een rijtje van drie: 1. The Passenger van Antonioni, 2. La dolce vita van Fellini en 3. Bitter Moon van Polanski. Maar ik had ook graag Viaggio in Italia van Rossellini en Blue Jasmin van Woody Allen of Chinatown van Polanski of A Clockwork Orange van Stanley Kubric willen noemen. Allemaal films die je in hun tijd moet zien, maar ze zijn nog steeds heel waardevol en hebben nog niets van hun zeggingskracht verloren. Ik denk dat dat hetgene is wat kunst waarde geeft. Een soort universele zeggingskracht die door de tijd heen blijft bestaan. Ach, en er komt nog steeds zoveel goeds uit. Waar moet je beginnen en waar eindig je als je films en boeken begint op te noemen?’
En muziek? Achterin De wegen van Valentina heb je een soundtrack opgenomen. Je hecht blijkbaar veel waarde aan muziek.
‘Ik denk het. De wegen is geïnspireerd door de films van Antonioni. Bij films heb je altijd zo’n mooie aftiteling met een lijst van gebruikte muziek. Daarom heb ik een soundtrack opgenomen aan het eind van De wegen. Ik merkte dat ik veel muziek noemde in het boek, men heeft of de autoradio aan, of hoort een jazztrompettist in Parijs spelen, of een bepaald nummer in een discotheek in Lissabon. Muziek maakt deel uit van het leven van de hoofdpersoon Charles Hendrix. Je moet De wegen lezen zoals je een film bekijkt, daar hoort geluid bij, muziekstukken die ingezet worden en weer vervagen en achter de gesproken woorden verdwijnen. Het leek me wel aardig om alle muziek die in De wegen genoemd wordt in een lijstje achterin het boek bij elkaar te zetten.’
Toekomstplannen?
‘Wel ideeën, maar het is beter om er niets concreets over te zeggen.’ Hij kijkt me aan en zegt dan: ‘Het idee van de moraal laat me niet los. Ik vind het vreselijk dat we tegenwoordig moeten buigen voor de moraal van de massa. De massa is per definitie conservatief. Dat zie je aan referenda. Als het aan de massa ligt wordt alles wat een beetje apart is weggestemd. Het idee van, wat zouden de anderen er wel niet van zeggen. Vroeger moest je je vrij maken van de kerk, nu van de dictatuur van mensen als Wilders die de massa bespelen met populistische praatjes. Daar zou ook een club als D66 eens over na moeten denken met hun ideaal van de gekozen burgemeester. Maar ik dwaal af. Om je vraag te beantwoorden, ik zou een anti-moralistische roman willen schrijven. Let wel, dat is iets anders dan amoreel. Vrijheid in doen en laten en denken, daar gaat het om. Dat is een kostbaar iets dat wereldwijd verdedigd moet worden.’
Ik klap mijn aantekenboekje dicht. ‘Mag ik nog een ding toevoegen?’ vraagt hij. ‘Ik heb grote bewondering voor Bas Heijne, dat is iemand die in zijn columns voortdurend wijst op de vrijheid die we aan het verliezen zijn en het hypocriete gedrag van mensen, geld gaat voor alles in deze wereld.’
Ik heb mijn boekje weer geopend. Wat je nu vertelt, over moraal en die ongerustheid inzake vrijheid, dat geëngageerde, vind ik niet terug in de wegen. Hij kijkt me vragend aan en zegt: ‘Dan moet je het boek goed lezen, tussen de regels door...’ Maar je hebt zelf gezegd dat je een roman hebt willen schrijven over probleemloze mensen. Nogal elitair lijkt me. ‘Kunst moet elitair zijn,’ zegt hij. Hij kijkt me vragend aan maar ik klap mijn boekje nu definitief dicht.
official website [Copyright © Gerrit Brand 2010-2024]
All rights reserved GerritBrand.nl Website is NOT responsible for any external link on the website Powered by: Uitgeverij Nobelman |
Contact
Uitgeverij Nobelman Emdenweg 3 9723 TA Groningen The Netherlands Tel: + 31 (0) 6 50831893 e-mail : [email protected] |