Gerrit Brand |
La derniere femme. 1977 (versie 2)
Nachttrein
12/06/2010
We zijn nog maar met z'n drieën. De man zit naast me, zijn gezicht verscholen in de plooien van zijn regenjas bij de schuifdeur. Hij doet alsof hij slaapt, of hij slaapt echt, wie zal het zeggen. Het is vast een Duitser. Zijn bruine leren koffer ligt in het rek boven ons naast mijn rugzak. Ik zit bij het raam en kijk in de rijrichting. Buiten is het aardedonker. Het raam pikzwart. Geen maan, geen sterren, geen koplampen, geen lantarenpalen, geen verlichte vensters. Slierten vocht trekken diagonaal langs de ruit. Geen idee waar we ons bevinden, ergens in the middle of nowhere. Je hoort alleen het eindeloze dreunen van de wielen op de rails. Gesuis, harde klappen wanneer de rails niet goed aaneengesloten liggen. Het doet denken aan Metal Machine Music van Lou Reed. Geluid waar je je na een tijdje niet meer bewust van bent.
Ik blaas de rook van mijn sigaret tegen de koude ruit. De blauwe walm zakt onmiddellijk naar beneden, kruipt over het klaptafeltje en verdwijnt ergens tussen mijn benen. Het meisje zit tegenover me en spreekt Frans. Als ik iets in die taal moet zeggen komt er altijd een diepe gêne over me en stijgt mijn bloeddruk met als resultaat een onplezierig, rozig gevoel als na een glas wijn tussen de middag. Geen idee of ik het wel goed zeg. Wat doet het er ook toe.
'Quel est ton nom?'
Mijn blik flitst heen en weer tussen de punten van mijn schoenen naast haar op de bank en haar ogen. Ze kijkt me guitig aan en haalt een hand door haar haar.
'Valérie,' zegt ze, 'je m'appelle Valérie, et vous?'
'Moi? Gérard,' zeg ik op z'n Frans, 'comme Gérard Depardieu.' Die Franse acteur moet toch zeker indruk maken.
Ze kijkt me gespannen aan, verwachtingsvol. Ik besef dat het verloren moeite zou zijn er nog iets aan toe te voegen. In mijn schoolfrans zou ik het toch niet kunnen verwoorden.
'Gérard Depardieu,' herhaalt ze. 'Il est formidable. Est-ce que vous connaissez le film?'
Ik knik, ja ja, ik heb hem wel eens in een film gezien. Grote kerel, een Franse reus. Onze conversatie verloopt moeizaam. Ik begrijp dat zij in Parijs woont en studeert, maar wat is me niet duidelijk. Ze heeft een piepklein appartement (petit-petit) niet ver van de Seine. W.F. Hermans woont sinds zijn vertrek uit Groningen ook in een petieterig appartementje in Parijs. Wonen in het centrum van Parijs is stervensduur.
Het gele licht in de coupé kan niet verhullen dat ze niet erg mooi is. Ze heeft een nogal breed gezicht. Haar ogen staan vrij ver uit elkaar staan (mooie groene, zachte ogen, dat nou weer wel). Haar huid is enigszins pokdalig op de wangen. Ze heeft halflang bruin haar met grove krullen. Toen ik achter haar de trein instapte, heb ik gezien dat ze niet erg lang is, 1 meter 60 op z'n hoogst. En erg mager is ze ook al niet. Waaruit bestaat eigenlijk de aantrekkingskracht die de ene persoon op de andere uitoefent? Waarom denk ik nu aan de aarde, de maan, eb en vloed? De man naast me zakt steeds schever. Valérie (Valérie was het toch?) kijkt me aan met haar met haar grote amandelvormige ogen, hertenogen. Ze heeft toch wel wat. Ze heeft zeker wel wat.
Ik kijk op mijn horloge, sta op en pak een paar dekens uit het rek.
'Il est tard,' zeg ik, 'vous ne voulez pas dormir?'
Ze haalt haar schouders op, kijkt me onzeker aan. Even speelt er een glimlachje om haar mond, dan slaat ze haar ogen neer. De man gaat verzitten. Het is oncomfortabel om zo lang in dezelfde houding te zitten.
'Mein Herr,' zeg ik, 'bitte.' Ik kuch en herhaal, nu wat luider, 'mein Herr.' Het gezicht van de man komt tevoorschijn, het ware gezicht, hij kijkt me met lodderige ogen aan. 'Es ist schon spät,' zeg ik en schraap mijn keel, 'möchten Sie sich nicht lieber hinlegen, schlafen?'
Ik reik hem een deken aan, een grijze paardendeken met een rode gloed erin. Hij neemt hem aan en ik speel even voor pianist door een strijkend gebaar te maken over de hele lengte van de bank, van laag naar hoog in de noten en weer terug.
'Ach so,' zegt de man, 'ich verstehe, danke.'
Hij staat op, pakt zijn jas en vouwt hem tot een pakje dat hij aan het ene eind van de bank legt. Dan trekt hij zijn schoenen uit en gaat op de bank liggen. Hij trekt de deken over zich heen, legt zijn hoofd op de opgevouwen jas en sluit de ogen. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om naast Valérie plaats te nemen. We zitten enige tijd woordenloos naast elkaar alsof we bang zijn dat de man anders niet in slaap kan komen. Tenslotte druk ik haar de andere deken in de armen.
'Ga jij maar lekker liggen,' wil ik zeggen, maar kom niet verder dan een gebaar. Natuurlijk begrijpt ze het. Ze biedt geen weerstand, waarom zou ze ook? Ze trekt haar benen een voor een even op. Met een vinger (très elegant) wipt ze haar schoenen uit. Ik sta op om nog een deken uit het rek te pakken.
'Tu ne veux pas...?' Ik weet niet hoe ik mijn zin af moet maken. Ik buk me en houd de nog opgevouwen deken bij haar hoofd. Wat is een kussen? Ik durf haar niet aan te raken, maar ze tilt haar hoofd een eindje op.
'Merci,' zegt ze.
Ze ligt nu op haar rug. Ze glimlacht en klopt op het vrije randje bank naast haar. Kom, kom bij me liggen. Echt? Ze knikt en komt half overeind. Steunend op een elleboog wijst ze naar de deur van het compartiment. Eén stapje en ik ben bij de lichtschakelaar. Helemaal donker wordt het niet. Ik voel me niet meer beschaamd als ik me naast haar uitstrek. We houden van de weeromstuit allebei de adem in. De trein schommelt en schokt. Het geluid van de wielen op de rails, staal op staal, Metal Machine Music, gebrom, gefluit, gesis, gepiep, gebons. Net tinnitus. Je went eraan. Na enige tijd hoor je het niet meer, wordt het zelfs rustgevend.
Ik lijk wel gek, hoe kom ik erbij zomaar tegen haar aan te kruipen? Haar gelaat schemert voor me. Die vreemde ogen. Ik voel haar gezicht tegen het mijne. Niks geen pokdaligheid, maar pure zachtheid. Merkwaardig zoals we tegen elkaar aanliggen, botten,vlees, bloed, huid. Op enkele organen en wat hormonen na gelijksoortig. Lou Reed blijft door mijn hoofd spoken. Why am I so shy? Oh the good good things they just seem to pass me by. 't Is nu of nooit. Ik leg mijn hand op haar heup. Haar adem is zoet, lichte paniek over de mijne. Maar ze hapt onmiddellijk toe.
'Gérard,' fluistert ze.
'Valerie.'
Ik voel hoe ze schudt van het lachen.
'La derniere femme,' prevelt ze.
12/06/2010
We zijn nog maar met z'n drieën. De man zit naast me, zijn gezicht verscholen in de plooien van zijn regenjas bij de schuifdeur. Hij doet alsof hij slaapt, of hij slaapt echt, wie zal het zeggen. Het is vast een Duitser. Zijn bruine leren koffer ligt in het rek boven ons naast mijn rugzak. Ik zit bij het raam en kijk in de rijrichting. Buiten is het aardedonker. Het raam pikzwart. Geen maan, geen sterren, geen koplampen, geen lantarenpalen, geen verlichte vensters. Slierten vocht trekken diagonaal langs de ruit. Geen idee waar we ons bevinden, ergens in the middle of nowhere. Je hoort alleen het eindeloze dreunen van de wielen op de rails. Gesuis, harde klappen wanneer de rails niet goed aaneengesloten liggen. Het doet denken aan Metal Machine Music van Lou Reed. Geluid waar je je na een tijdje niet meer bewust van bent.
Ik blaas de rook van mijn sigaret tegen de koude ruit. De blauwe walm zakt onmiddellijk naar beneden, kruipt over het klaptafeltje en verdwijnt ergens tussen mijn benen. Het meisje zit tegenover me en spreekt Frans. Als ik iets in die taal moet zeggen komt er altijd een diepe gêne over me en stijgt mijn bloeddruk met als resultaat een onplezierig, rozig gevoel als na een glas wijn tussen de middag. Geen idee of ik het wel goed zeg. Wat doet het er ook toe.
'Quel est ton nom?'
Mijn blik flitst heen en weer tussen de punten van mijn schoenen naast haar op de bank en haar ogen. Ze kijkt me guitig aan en haalt een hand door haar haar.
'Valérie,' zegt ze, 'je m'appelle Valérie, et vous?'
'Moi? Gérard,' zeg ik op z'n Frans, 'comme Gérard Depardieu.' Die Franse acteur moet toch zeker indruk maken.
Ze kijkt me gespannen aan, verwachtingsvol. Ik besef dat het verloren moeite zou zijn er nog iets aan toe te voegen. In mijn schoolfrans zou ik het toch niet kunnen verwoorden.
'Gérard Depardieu,' herhaalt ze. 'Il est formidable. Est-ce que vous connaissez le film?'
Ik knik, ja ja, ik heb hem wel eens in een film gezien. Grote kerel, een Franse reus. Onze conversatie verloopt moeizaam. Ik begrijp dat zij in Parijs woont en studeert, maar wat is me niet duidelijk. Ze heeft een piepklein appartement (petit-petit) niet ver van de Seine. W.F. Hermans woont sinds zijn vertrek uit Groningen ook in een petieterig appartementje in Parijs. Wonen in het centrum van Parijs is stervensduur.
Het gele licht in de coupé kan niet verhullen dat ze niet erg mooi is. Ze heeft een nogal breed gezicht. Haar ogen staan vrij ver uit elkaar staan (mooie groene, zachte ogen, dat nou weer wel). Haar huid is enigszins pokdalig op de wangen. Ze heeft halflang bruin haar met grove krullen. Toen ik achter haar de trein instapte, heb ik gezien dat ze niet erg lang is, 1 meter 60 op z'n hoogst. En erg mager is ze ook al niet. Waaruit bestaat eigenlijk de aantrekkingskracht die de ene persoon op de andere uitoefent? Waarom denk ik nu aan de aarde, de maan, eb en vloed? De man naast me zakt steeds schever. Valérie (Valérie was het toch?) kijkt me aan met haar met haar grote amandelvormige ogen, hertenogen. Ze heeft toch wel wat. Ze heeft zeker wel wat.
Ik kijk op mijn horloge, sta op en pak een paar dekens uit het rek.
'Il est tard,' zeg ik, 'vous ne voulez pas dormir?'
Ze haalt haar schouders op, kijkt me onzeker aan. Even speelt er een glimlachje om haar mond, dan slaat ze haar ogen neer. De man gaat verzitten. Het is oncomfortabel om zo lang in dezelfde houding te zitten.
'Mein Herr,' zeg ik, 'bitte.' Ik kuch en herhaal, nu wat luider, 'mein Herr.' Het gezicht van de man komt tevoorschijn, het ware gezicht, hij kijkt me met lodderige ogen aan. 'Es ist schon spät,' zeg ik en schraap mijn keel, 'möchten Sie sich nicht lieber hinlegen, schlafen?'
Ik reik hem een deken aan, een grijze paardendeken met een rode gloed erin. Hij neemt hem aan en ik speel even voor pianist door een strijkend gebaar te maken over de hele lengte van de bank, van laag naar hoog in de noten en weer terug.
'Ach so,' zegt de man, 'ich verstehe, danke.'
Hij staat op, pakt zijn jas en vouwt hem tot een pakje dat hij aan het ene eind van de bank legt. Dan trekt hij zijn schoenen uit en gaat op de bank liggen. Hij trekt de deken over zich heen, legt zijn hoofd op de opgevouwen jas en sluit de ogen. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om naast Valérie plaats te nemen. We zitten enige tijd woordenloos naast elkaar alsof we bang zijn dat de man anders niet in slaap kan komen. Tenslotte druk ik haar de andere deken in de armen.
'Ga jij maar lekker liggen,' wil ik zeggen, maar kom niet verder dan een gebaar. Natuurlijk begrijpt ze het. Ze biedt geen weerstand, waarom zou ze ook? Ze trekt haar benen een voor een even op. Met een vinger (très elegant) wipt ze haar schoenen uit. Ik sta op om nog een deken uit het rek te pakken.
'Tu ne veux pas...?' Ik weet niet hoe ik mijn zin af moet maken. Ik buk me en houd de nog opgevouwen deken bij haar hoofd. Wat is een kussen? Ik durf haar niet aan te raken, maar ze tilt haar hoofd een eindje op.
'Merci,' zegt ze.
Ze ligt nu op haar rug. Ze glimlacht en klopt op het vrije randje bank naast haar. Kom, kom bij me liggen. Echt? Ze knikt en komt half overeind. Steunend op een elleboog wijst ze naar de deur van het compartiment. Eén stapje en ik ben bij de lichtschakelaar. Helemaal donker wordt het niet. Ik voel me niet meer beschaamd als ik me naast haar uitstrek. We houden van de weeromstuit allebei de adem in. De trein schommelt en schokt. Het geluid van de wielen op de rails, staal op staal, Metal Machine Music, gebrom, gefluit, gesis, gepiep, gebons. Net tinnitus. Je went eraan. Na enige tijd hoor je het niet meer, wordt het zelfs rustgevend.
Ik lijk wel gek, hoe kom ik erbij zomaar tegen haar aan te kruipen? Haar gelaat schemert voor me. Die vreemde ogen. Ik voel haar gezicht tegen het mijne. Niks geen pokdaligheid, maar pure zachtheid. Merkwaardig zoals we tegen elkaar aanliggen, botten,vlees, bloed, huid. Op enkele organen en wat hormonen na gelijksoortig. Lou Reed blijft door mijn hoofd spoken. Why am I so shy? Oh the good good things they just seem to pass me by. 't Is nu of nooit. Ik leg mijn hand op haar heup. Haar adem is zoet, lichte paniek over de mijne. Maar ze hapt onmiddellijk toe.
'Gérard,' fluistert ze.
'Valerie.'
Ik voel hoe ze schudt van het lachen.
'La derniere femme,' prevelt ze.
official website [Copyright © Gerrit Brand 2010-2024]
All rights reserved GerritBrand.nl Website is NOT responsible for any external link on the website Powered by: Uitgeverij Nobelman |
Contact
Uitgeverij Nobelman Emdenweg 3 9723 TA Groningen The Netherlands Tel: + 31 (0) 6 50831893 e-mail : [email protected] |